Van de allereerste brouwerijgeschiedenis in de stad Groningen is maar weinig bewaard gebleven.
In de middeleeuwen, een periode waarin het drinkwater erg onbetrouwbaar was, kende ons land erg veel kleine brouwerijen. Het bierverbruik was erg hoog, vooral omdat het een gezonde drank was.
De ziektekiemen werden uit het water gekookt en het bier bevatte een laag alcoholpercentage.
In de 17e en 18e eeuw verloor het bier het van de thee en koffie, maar in de 19e was weer een duidelijke opkomst merkbaar van het bier als belangrijke drank.
Hoewel al sprake is rond 1700 van de oprichting van een brouwerij in Groningen die geassocieerd mag worden met de Barbarossa brouwerij begint in 1832 de eigenlijke historie van Barbarossa.
Al in 1704 is er sprake van een brouwerij aan het Hoge der A, met als eigenaar de familie Nauta. In 1763 ging deze brouwerij over in handen van Herman Dijk en zijn echtgenote. Zij verkochten het op hun beurt in 1770 aan Coppius Metting (C.M.) van Bolhuis en diens echtgenote, die daarvoor een herberg aankocht aan "de Laan", tussen de "Noorderhaven" en het "Hoge der Aa" In 1832 wordt koopman Willem Keizer eigenaar bij een publieke verkoop van de nalatenschap van Coenraad van Valkenburg.
In die tijd werden de fusten (er bestonden nog geen bierflessen) nog gedragen door 4 personen, door middel van jukken, naar de herbergen in de omtrek. Er bestaat een foto genomen in 1913 ter gelegenheid van het 100 jarig biervervoer van Barbarossabier met daarop onder andere 4 dragers met bier aan een juk en daarachter de "moderne" manier van biervervoer, per paard en wagen. Dit laatste transportmiddel had overigens wel angstaanjagend veel weg van een begrafeniskoets.
In 1869 krijgt de brouwerij de naam "Firma W.Keizer&co". Het woord co werd aan de naam W.Keizer toegevoegd omdat een neef van Willem Keizer, Pieter Mees als compagnon werd opgenomen.
Het was in 1872, drie jaar later, dat Willem Keizer zich terug trekt uit de firma en dat de percelen en de brouwerij werden toebedeeld aan Pieter Mees. De brouwerij gaat gewoon verder onder dezelfde naam.
De Firma Keizer & co was tot begin 1900 de slotsom gekomen dat, door de samenwerking met een andere Groningse brouwerij, een nieuwe brouwerij zich veel beter kon handhaven. Juist rond die tijd deed de Duitse uitvinding van de eerste koelmachine zodat het mogelijk werd om ondergistende bieren te brouwen (Lager en Pilsener bieren) de brouwerij opbloeien. Het grote voordeel van deze ondergistende bieren, waarbij door koude gisting onder de 10 graden het gist zich op de bodem van de gistkuip zet, was dat de houdbaarheid van het bier veel langer werd. Het grote nadeel van deze productiewijze echter was dat de kosten van het brouwen van bier ook veel hoger werden. De brouwerij werd in 1902 voortgezet door de beide zoons van Pieter Mees, Hitzerus en Bertus Mees. De productieomvang van de brouwerij bedroeg op dat moment ongeveer 5000-6000 HL.
Het aantal hectoliters van voor de eerste wereldoorlog komt pas rond 1920 weer in zicht. Dit maakte het mogelijk dat in 1928 een eigen bottelarij in gebruik kon worden genomen zodat zelf bier op de fles afgevuld kon worden. Tot die tijd werd het bottelen overgelaten aan zelfstandige bottelaars. Een van de bekendste Groningse bottelaars voor Barbarossa uit die tijd G. Beereboom was gevestigd aan de Noorderhaven (vlak bij de browuwerij). Steeds meer brouwerijen gingen echter over tot het zelf bottelen van het bier, zo ook brouwerij Barbarossa. Daarnaast werd het wagenpark uitgebreid en werden er automatische koelmachines aangeschaft.
Het Barbarossabier kwam in die tijd veel verder dan Groningen alleen. Men exporteerde veel bier naar de Verenigde Staten, Duitsland en het Midden-Oosten, met merken als "Barbarossa Edel Pils", "Royal Dutch" en "Meester"
Van zeer groot belang in de verdere ontwikkeling van de brouwerij na de tweede wereldoorlog was de opkomst van het flessenbier. Het bier werd steeds meer een merkartikel en brouwerijen deden steeds meer aan marketing. In deze periode ontstond en ware concurrentiestrijd tussen de vele bierbrouwerijen waarbij de opkomst van de zogenaamde B en C bieren (niet onder eigen merk naam, voor Barbarossa bijvoorbeeld "Royal Dutch") die ver onder de gangbare prijs verkocht werden. Dit was dan ook de reden dat het voor het familiebedrijf steeds moeilijker werd om zelfstandig het hoofd boven water te houden.
Vandaar dat mede door de inzet van Rudolf Mees uiteindelijk in 1960 de fusie tot stand werd gebracht tussen Oranjeboom, ZHB, Phoenix, Wertha en Barbarossa.
Op 26 september 1962 werd de brouwerij, na een ingrijpende verbouwing van bijna een jaar, feestelijk heropend.
Tijdens de verbouwing werden er onder andere enkele nieuwe kelders onder het gebouw geplaatst. Verder was men er achter gekomen dat de kantoorruimte wel erg krap werd. In plaats van een nieuw kantoorgebouw neer te zetten koos men voor een opmerkelijke oplossing. Het reeds bestaande kantoor (het witte gebouw op de reclameplaat) werd vergroot. De ingang werd verplaatst naar de Helper Kerkstraat en de oppervlakte werd verdubbeld. Als je goed kijkt zie je dat er eigenlijk eenzelfde gebouw tegenaan werd gezet. Het gebouw werd daarmee precies een keer zo groot.
Helaas werd de brouwerij na drie jaar in de nieuwe stijl te hebben gedraaid al in 1965 definitief gesloten. Het laatste Barbarossa bier werd gebrouwen in augustus 1965. De productie verdween naar Rotterdam en wat overbleef was een distributiedepot van alcoholische dranken en frisdranken onder de naam "Drankenhandel Citadel".
Ik ben nog steeds op zoek naar materiaal van de brouwerij. Mocht je iets voor me weten dat aan mijn verzamleing kan worden toegevoegd; je kunt me mailen via de de mailoptie onderaan deze pagina. |
Copyright © 2014 - All Rights Reserved - www.hpinkster.nl
Template by OS Templates